Na twee dagen David Gilmour in Tienen begon Suikerrock vrijdag 29 juli effectief aan z’n verjaardag. 30 keer reeds werd Tienen in volle midzomer omgebouwd tot podium.
Deze dertigste keer haalden we het startschot maar net op tijd vermits de ombouw van Gilmour naar Suiker blijkbaar nogal zoetjesaan verliep en veel langer duurde dan voorzien. Zo zagen we tijdens het inchecken nog The Kids openen maar meer ook niet.
Van picknick naar vuurkestook
The Sore Losers, die haalden we wel, en die zagen we zich in eerste instantie toch een beetje verbazen over de setting. Een band die zowel op Pinkpop speelt als op Rock Herk en Down the Rabbit Hole had blijkbaar toch even wat aanpassing nodig op de Tiense markt. De eerste nummers bleken wat makjes te vallen bij het publiek dat nog rustig een würst van de Jerre tussen de lippen plooide.
Sore losers is geen band die met hun fijnere scheurwerk makkelijk de nationale popzender halen, of tenminste toch niet met hun fijnste werk. Je hoort de radiovriendelijke (wat een flutwoord) dingetjes zoals ‘Emily’ wel door de Afrekening snijden als een heet mes door zachte boter, maar hun typerende sound zal je helaas nooit horen tussen de ongevaarlijke niemandalletjes die men op nationaal radioniveau zo pleegt te koesteren als waren het pluchen pokémons.
Die laatsten waren in virtuele vorm ook aanwezig trouwens: eentje zat in de persruimte en voor het podium vond je er ook een drietal. Nou viel dat wel op te lossen. Zeker bij het inzetten van ‘Can’t you see me running’ (uit het zonder superlatieven te gebruiken magnificente ‘Skydogs’) bliezen ze die virtuele ellende makkelijk de frontstage uit.
Het siert grote bands dat ze vaak niet meer dan een tweetal nummers nodig hebben om ‘bien cuit’ te raken. Hier niet anders, want The Sore Losers haalden uit, hoekig, technisch en vernuftig. Geen moment ook maar ergens vervelend. Je zat echt niet op die paar afrekening-hitjes te wachten. Drie albums om uit te putten is best voldoende om een set te vullen met veel meer dan gewoon wat ambitie.
Er werd gegraaid uit manden lekkers die ‘Roslyn’, ‘Skydogs’ en debuut ‘Sore Losers’ te bieden hebben. Neem daarbij gitaarwonder Cedric Maes (Hendrix is een Belg!) nog even apart in observatie en je raakt zonder veel problemen in een staat van opperste paraatheid die ze bij het nationale leger enkel maar kunnen ambiëren. Heel fijn spul dus, veel te kort, maar het is een festivalset. Het welgemikte Golden Earring covertje ‘Radar Love’ maakt de korte set wel een beetje goed. De band steekt zich niet weg achter hun inspiratiebronnen, maar neemt die integendeel mee op het podium en smeert daar nog een emmer grease over uit.
We hebben wel een klein vraagteken bij het feit dat deze jongens niet vlak voor Deep Purple spelen in plaats van Zornik. Kwestie van de zaken heel makkelijk in elkaar te laten overvloeien.
Een analoog hoorcollege
Dat kreeg Tienen van Deep Purple. Digitaal is hier not done, hier gebeuren de dingen nog ambachtelijk, en uitgesponnen, helemaal zoals dat hoort bij een band als Deep Purple. De band is niet voor het eerst in Tienen en ze mogen wat ons betreft hier volgend jaar weer staan. Na een zeer typische intro, opus 32 van Gustav Holst, kieperen Ian Gillan en de zijnen meteen ‘Highway Star’ uit over het podium.
Intussen staat de markt vol weirde t-shirts waarin bij nadere studie grijsaards gewikkeld blijken te zitten. Ze bewegen synchroon en staren collectief naar die al net zo grijze mannetjes op dat podium die in tegenstelling tot vorige passages bijzonder kwiek blijken. Bij Gillan lijken de rimpels die zijn gelaat zo sierden, een jaar of wat geleden, terug platgestreken. Hij is bijzonder goed bij stem, en ook dat was ooit anders. Stiekem hoop je dan toch een beetje op ‘Child in Time’, maar dat zat er ook nu niet in. Die hoogtes haalt zijn stem nooit meer en dat nummer moet je toch echt falsetgewijs uitknijpen, anders heeft het spelen ervan geen zin. De band weet dat zelf al lang en hoeft dat ook niet meer te doen: songs genoeg immers om zeven sets mee te vullen. ‘Strange kind of woman’ bijvoorbeeld, als vierde in de set, en voor de purple leken, iets herkenbaarder dan ‘Bloodsucker ‘ en ‘Hard lovin’ man’ die eraan voorafgingen. Tienen zingt rustig binnen de lijntjes mee en blijft met de hoofden op en neer gaan.
De juffrouw die met een vat Jupiler op haar rug pintjes tapt in het publiek raakt om de haverklap uitverkocht. Purple fans lusten wel een biertje tijdens het kijken. Dat is ook nodig bij het vaak lange gesoleer waar ook Gillan regelmatig gebruik van maakt om even een goed boek te gaan lezen backstage.
Deep Purple is zo, dat hoort bij de band, dat hoort ook bij de zeitgeist waarin ze groot werden. Een keyboard solo van bijna een kwartier is er misschien wat over, maar je kan niet anders dan ademloos toekijken bij zoveel technische virtuositeit. Die andere Ian (Paice) mept intussen met gerestaureerde knowhow zijn drumstel terug naar zeeniveau. Hij herstelde onlangs van een beroerte en kwam daar blijkbaar zeer goed doorheen. Roger Glover basst met een coolness om een ijsbeer jaloers te maken. Zou zijn bandana trouwens met zijn schedel vergroeid zijn na al die jaren?
De band spint nog een vol uur songs zoals ‘Uncommon Man’, ‘Lazy’ en vooral een adembenemende versie van ‘Space Truckin’, voorzien van solo’s en briljante zangpartijen, om groots af te ronden met of course ‘Smoke on the water’ en ‘Black Night’. Zo was intussen ook de Tiense nacht, met zelfs hier en daar een vallende ster. Niet van het podium gelukkig, al hadden we daar wegens een niet onaardig hoge bandleeftijd wel even voor gevreesd. (as)