Wie aan grunge denkt, heeft meestal onmiddellijk Kurt Cobain en zijn band Nirvana in gedachten. Maar in het begin van de jaren 1990, nog voor de term ‘grunge’ zelfs maar was uitgevonden en Seattle, het slaperige stadje in het noorden van de Verenigde Staten, nog tot het centrum van een wereldwijde hype moest worden uitgeroepen door geldgeile platenjongens en sluwe marketeers, toen dus, had je al bands als Mudhoney die het genre nog aan het uitvinden waren. Terwijl een kleine, maar fanatieke aanhang, toekeek.
Hun ‘Superfuzz Bigmuff’ EP uit 1988 was een pionierplaat op het vlak van de moddervette sound die heel wat andere obscure gitaarbands op het underground label SubPop met hen deelden. Niet altijd echter want diversiteit stond hoog in het vaandel van de underground gitaarscene.
Zoveel jaren later is de snerende stem van Mark Arm en zijn de gestoorde solo’s van gitarist Steve Turner, nog altijd zeer gegeerd bij jong en (vooral) oud. De enige verandering op 27 jaar tijd wat hun line-up betreft, is de bassist. Guy Maddison kwam erbij in 2001 en hij kan tijdens hun concert op Rock Herk zijn gezicht maar niet in de plooi houden. Zijn glimlach is die van een kind dat blij is dat het mag meespelen met zijn favoriete band.
De blonde manen van Arm zijn het enige restant van hun langharig, werkschuw tuig imago in fanzines en op platenhoezen van begin jaren ’90. De term ‘slacker’ (luilak) uit het boek ‘Generation X’ van Douglas Coupland leek indertijd wel op de levensstijl en het imago van de Mudhoney bandlenden geënt. Maar daar is nu nog maar weinig van te merken. Van dat lange haar bedoelen we.
Ook het publiek heeft veel van zijn pluimen verloren. Hier en daar zie je nog wel een enthousiaste generatiegenoot in het publiek staan headbangen op hun energieke live show. Maar het is pas als de zanger na een tiental nummers van zijn gitaar bevrijd is, dat er iets van de innerlijke Iggy Pop in hem naar boven komt op de bühne.
We maken deze vergelijking met de grootvader van de punk niet zomaar. Bijna heel het oeuvre van Mudhoney is immers schatplichtig aan het geluid en de attitude van Amerikaanse garagerock en (proto)punkbands uit de jaren 1970 als The Stooges en MC5. Zelfs nu nog spelen ze soms hun cover ‘I Hate The Police’ van de Amerikaanse punkrockband The Dicks als ode aan het punkverleden.
Maar toch is dit optreden geen uitgesproken knaller. Aan de hand van een veertiental songs neemt Mudhoney ons mee op een trip door psychedelica, blues en lo-fi (dat laatste vooral in ‘I Like It Small’). We krijgen ook heel wat andere nummers uit hun negende album, ‘Vanishing Point’ (2013), te horen. Vooral dan op het einde van hun veertig minuten durende set. Zowel ‘Chardonnay’, ‘The Final Course’ als ‘The Only Son of The Widow From Nain’ tonen een vitale groep met talent voor meezingbare en weerbarstige punkrock.
Maar het is enkel bij ‘Touch Me I’m Sick’, de grunge klassieker die zijn tijd vooruit was en dus bijna nooit op de radio werd gespeeld, dat er wild gedanst wordt alsof het nog altijd 1989 is. Ook tijdens de andere oude nummers zoals ‘In ‘N’ Out Of Grace’, zien we in de tent heel wat oudere, kale mannen enthousiast met hun imaginaire, maar verloren haar wapperen. Tot daar de verjongingskuur.
Mudhoney kan uiteindelijk niet overtuigen. Ze slagen er ook niet in om een brug slaan naar een breder en jong publiek. De mix van de rauwe, analoge noisy klank van hun gitaren met de meest bizarre en door ’teenangst’ gevoede teksten schiet nu meestal zijn doel voorbij. Gemiste kans vonden we overigens ook het feit dat ze het sublieme ‘Sweet Young Thing Ain’t Sweet No More’ niet ten gehore brachten.
Maar dit concert bijwonen was nog altijd een betere zet dan telefonisch en zonder morren intekenen op de Dela uitvaartverzekering. Na Kurt Cobains zelfmoord, midden jaren ’90, was het sowieso moeilijk om als fetisj groep uit diezelfde periode, de nostalgische en commerciële valstrik te vermijden. Maar vroeg of laat ga je toch – een beetje tegen je zin – tot de eeuwige jachtvelden van de popmuziek gaan behoren. (wj)
Foto’s: MarkeTenster