Vanavond komen de gemeenteraadsleden van Hasselt weer samen voor hun maandelijkse zitting. Heel grote dossiers komen er niet aan bod, maar er zijn wel twee vragen in verband met fietsen gepland. Koen Ooms (VB) komt terug op de recente campagne rond spookfietsers op de Groene Boulevard, en Karo Stevens (PVDA) wil weten hoe Hasselt een fietsstad wil worden. Maar mag er dan eerst gepraat worden over wat een fietscultuur is?
“Als iemand denkt dat wij niet weten dat er nog werk is om dat fietspad van die kleine ring rond te maken, dan…”, lachte burgemeester Steven Vandeput tijdens zijn persbabbel, afgelopen vrijdag. “Natuurlijk weten wij dat. Daar wordt ook gaandeweg aan verder gewerkt. Jullie weten trouwens ook dat de kleine ring niet van ons is.”
Wat die laatste uitspraak betreft, is het toch nodig om enige nuance mee te geven. De burgemeester heeft inderdaad gelijk dat die weg onder het beheer valt van het Vlaamse Agentschap Wegen en Verkeer. Dat betekent dat het stadsbestuur daar geen vrij spel heeft. In het geval van de werken aan de fietsboulevard gaat het echter om een gedeeld project tussen AWV en de stad Hasselt. Elk van beide partijen zou een deel van die werken voor zijn rekening nemen. AWV deed dat intussen en spendeerde in 2018 zo’n 350.000 euro aan de Hasseltse fietslus. De drie missing links die nog overblijven, behoren tot het deel dat Hasselt zou uitvoeren.
Ter verdediging van het stadsbestuur: het deel aan het Dusartplein moest vanaf het begin van de aanleg al wachten op de afwerking van de Books-toren. De kop van de kanaalkom gaat vanaf deze week op de schop. Het stuk van de fietslus dat over het kruispunt van de Kattegatstraat loopt, had misschien al eerder een asfaltlaagje kunnen krijgen, maar ligt er over enkele maanden stralend bij, belooft het bestuur.
Een stekelige detailopmerking hierover is voorspelbaar: als een tijdelijk asfaltlaagje op de Grote Markt voor de Jeneverfeesten ‘maar’ 10.000 euro kostte – zoals de burgemeester afgelopen vrijdag terloops vermeldde -, waarom was hetzelfde dan op die specifieke plek ook niet eerder mogelijk? Voor zo’n klein bedrag had het bestuur een hoop goodwill kunnen kopen. Dat zijn vandaag echter vijgen na Pasen. Daarover nog discussiëren draagt vandaag echter niets meer bij.
Toevallig bekeken we gisteravond de Streetfilms-documentaire ‘Groningen: The World’s Cycling City’. Al meer dan 221.000 views heeft die film die in essentie mooi samenvat wat een fietsstad inhoudt. De documentaire dateert al van 2013 en vertelt in een goed kwartier hoe een compacte stad van 190.000 inwoners met 50.000 studenten sinds het begin van de jaren 1970 zichzelf veranderde in een fietsparadijs waar een stad zoals Hasselt met torenhoge fietsambities vandaag alleen maar kwijlend naar kan kijken. En van kan leren, want daar is opnieuw dat immer weerkerende tijdperk: de jaren 1970. Dat betekent leren van meer dan veertig jaar ervaring met fietscultuur in alle lagen van de stad.
De voorbeelden van efficiënte en fietsgerichte inrichting van straten, van snelle en kindveilige verbindingen, van tijdrovende omwegen voor autobestuurders, van creatieve manieren om goederen doorheen een centrum te transporten, van uitgebreide fietsparkings met specifieke voorzieningen, van verkeers-stilte, van ontspannen sociale omgang met medefietsers of van een bruisend binnenstedelijk leven zijn zodanig frappant en in your face, dat ze misschien wel een hele grote groep van twijfelaars of onwetenden de juiste klik bezorgen. Dit soort voorbeelden zijn de voedingsbodem voor een gezonde fietscultuur die door een hele brede groep eenvoudig en snel kan omarmd worden. En dan gaat het niet over onze toeristische verplaatsingen, maar over de dagelijkse vervoersmodus die minstens even waardevol, zoniet waardevoller is dan degene die uit routine gebruikt wordt.
Wat de documentaire toont, ziet er allemaal heel simpel uit. Vergeet niet dat alles gebaseerd is op doortastende keuzes en een duidelijk beeld van waar het naartoe moest. Maatregelen die zelfs vandaag genomen worden, baseren zich nog altijd op dat originele plan dat niet om de haverklap veranderde. Bij elke beslissing staat de fietscultuur voorop – al bijna vijftig jaar. Is het écht eerlijk om de situatie in Hasselt van vandaag daarmee te vergelijken?
Sinds de vorige schepen van Mobiliteit een jaar of drie geleden zijn nek uitstak voor de fietsers en een fietsactieplan opstartte, begon het hoongelach – om maar niet over de stroom aan kritiek te spreken. Intussen valt in Hasselt wel al regelmatiger de term ‘fietsbeleid’ en staat een andere schepen vaak als eenzame hoogste boom in een weide.
“We hebben een plan daarvoor, en we zijn dat aan het uitrollen”, maakte Steven Vandeput tijdens de persbabbel heel duidelijk. “Maar Keulen en Rome zijn niet op een dag gebouwd. Stap voor stap gaan we daarmee verder. Er is nogal wat heisa over het feit dat de politie ging optreden tegen mensen die in de verkeerde richting rijden aan de buitenkant van de kleine ring. Dat was misschien niet de allergelukkigste communicatie. Feit is wel dat dat voor de mensen die zich aan de regels houden, gevaarlijk kan zijn. Als je dan een bakfiets tegen krijgt, dan wordt het wel smal. Zo simpel is dat. Is het optimaal vandaag? Neen. Maar het gaat het wel worden.”
Marc Schepers somde tijdens een recente Facebookreactie een aantal concrete verbeterpunten op. Die maken aan de ene kant pijnlijk duidelijk hoe de fietssituatie in Hasselt vandaag is en hoeveel werk er nog op de plank ligt. Een echte fietscultuur heeft Hasselt nog altijd niet. Dat is naast alle infrastructurele missing links een veel grotere drempel waar hij veel Hasselaren eerst nog overheen moet helpen. Dat is ook de eerste stap om tot een gedragen fietsbeleid te komen.
Fietscultuur zit in hele kleine dingen. Een heel simpel voorbeeld hiervan toont deze documentaire ook. Bij de lokale IKEA in Groningen staan huurfietsen waarmee de typische grote, zware pakketten vlot op hun bestemming in de binnenstad geraken… (zie topfoto © Streetfilms)
Onverwachte campagnes of plotse controledrang – zelfs goed bedoeld – hebben dan inderdaad een averechts effect. De stormgeluiden op de sociale media overstemmen dan meteen ook elke onderliggende boodschap over een gedragen fietscultuur.
Meer zachte verplaatsingen in de binnenstad, efficiënter openbaar vervoer en een algemene houding die veel minder autogericht is, zijn voor Marc Schepers drie belangrijke pijlers van die weg die hij wil volgen. Voor de verplaatsingen mét een auto moet de nodige verplaatsingstijd tenslotte ook verbeteren, maar de bestuurder zal zijn traject zal niet meer of niet meer zo eenvoudig langs dezelfde wegen als vroeger kunnen laten verlopen – dat is pijler nummer vier. In essentie is dit dezelfde visie als degene die in deze documentaire duidelijk naar boven komt.
Enkele Groningse beleidsmensen verwoorden die vierde pijler heel eenvoudig in de documentaire: een omweg creëren voor een autobestuurder “is geen anti-auto maatregel. Het is er wel voor zorgen dat buurten waar mensen wonen, aangenamer worden en waar fietsen een écht alternatief wordt.” Dat is altijd de simpele opvatting geweest achter het plan dat Groningen – en elke andere fietsstad trouwens – hanteert.
Greg J. Ashworth, een oudere professor van de Groningse universiteit – de lokale Willy Miermans? – geeft de volgende commentaar bij het totale pakket van de keuzes die deze Nederlandse stad maakte en dat zorgde voor de gigantische impact op de stad. “Mensen reageerden meteen: dit gaat nooit lukken! Winkeliers dreigden er onmiddellijk mee om uit de stad weg te trekken, want als er geen parkeerplaats voor de deur was, zou hun winkel moeten sluiten. Maar de wereld verging niet, en de winkels trokken ook niet weg. Mensen pasten zich aan. En zoals ik al zei, dit was in 1977.”
Dat er over mobiliteit gedebatteerd wordt, kan alleen maar een goede zaak zijn. Daarbij zal iedereen winnen. Een kritisch en tegelijk creatief debat dat oplossingen zoekt – eenvoudige of gedurfde – is broodnodig. Misschien helpt het ook wanneer iedereen zichzelf een spiegel voorhoudt en beseft dat de bestaande mobiliteitsproblemen collectief veroorzaakt werden tijdens diezelfde periode van veertig of vijftig jaar waarin onze noorderburen wél aandacht hadden voor het grotere plaatje. (ds)